Over de rug van het paard



Alles over de natuurlijke werkelijkheid en

de vele bedachte en niet bestaande fabels


Door Karel de Lange – mei 2020


Er is bijna geen lichaamsonderdeel van het paard waar zoveel over wordt verteld en geschreven als de rug. Maar er is ook geen lichaamsonderdeel van het paard die bij het rijden zoveel te lijden heeft en zoveel gemarteld wordt. De oorzaak is dat men helemaal geen weet heeft van wat de rug wel of niet doet en dat geldt niet alleen voor de moderne, maar ook binnen de klassieke dressuur slaat men op dit terrein de plank nog al eens mis. Als men de rug bij het rijden zou gebruiken zoals de natuur zonder ruiter in de natuurlijke beweging bedoeld heeft, zouden niet alleen het grootste deel van de klachten verdwijnen die daarmee gepaard gaan, maar zou de ruiter ook tot veel betere resultaten komen. De waarheden over de rug zijn uiterst schaars, maar de vele en flagrante onwaarheden zijn bijna niet op te noemen. Waarbij men ook vaak met de beste wil van de wereld overneemt wat er gezegd en verteld wordt zonder daarbij na te gaan of dit biomechanisch wel klopt en mogelijk is. Ook het jargon kent een heel scala aan uitdrukkingen die vaak kant noch wal raken, maar daar zitten de moderne deskundigen vandaag de dag niet mee. Hoe meer onbegrijpelijke onzin ze uitkramen, des te hoger stijgen ze op ladder van de grote schare stille masochisten die de paardenwereld tegenwoordig rijk is. De heren handelaren, hengstenhouders en trainers hebben op dit terrein een rijke fantasie en de vocabulaire wordt van tijd tot tijd aangevuld met nieuwe uitdrukkingen die rap worden overgenomen door de juryleden, het hippisch journaille, de zogenaamde topruiters en het gewone klappende klootjesvolk. Ik zal proberen om de meest gebruikte en idiote verzinsels op te sommen.

Over de rug bewegen. Door de rug bewegen. Over de rug lopen. De rug gebruiken. De rug niet gebruiken. Zonder rug bewegen. De rug vasthouden. De rug wegdrukken. Over de rug springen. Zonder rug springen. De rug bollen. De rug niet bollen. Laat de rug niet los. De rug vastzetten. Losser maken in de rug. De rug ontspannen. De rug soepel maken. De losgelatenheid in de rug. De rug losmaken. En ga zomaar door. Een strakke en disfunctionele rug is tegenwoordig in het jargon een sterke rug en een goed naar onderen gewelfde, functionele rug is in het jargon een zwakke rug. Het summum is het populaire en vooral nietszeggende: Veel lossigheid! Als een paard flink en vooral disfunctioneel met de voorbenen zwaait, krijgt hij deze kwalificatie en dan knikken het hippische journaille en de omstanders met veel lossigheid in de nek driftig mee, want dat hadden zij ook zelf waargenomen. Over de voorgeschreven takt, ritme en balans wordt geen woord gerept. Waarbij de vraag gesteld moet worden of deze lieden überhaupt nog weten wat deze fundamentele criteria inhouden, laat staan dat ze die herkennen. Je kunt namelijk een paard met de voorbenen wel spectaculair als een Duitse parasoldaat laten bewegen maar daarmee is het nog geen gracieuze balletdanser die de verzamelde GP-oefeningen in balans en harmonieus kan uitvoeren. Daarmee zijn we dan ook precies beland in een grote poel van onkunde die met de groeiende smaak– en modecriteria steeds verder vol loopt. Hoe komt het toch dat de paardenwereld zo diep gezonken is op het terrein van de bewegingen, de rijkunst en de fokkerij? De rijkunst is zelfs zo diep gezonken dat men, officials, juryleden, de ruiters en het hippisch journaille, de FEI-regels volledig aan de goed opgepoetste laars lapt en het zelfs presteert om presentaties die nog wel volgens de regels worden uitgevoerd afstraft en als fout bestempelt! De wereld op zijn kop waar de paarden het slachtoffer van worden. Want de FEI-regels vormen voor het paard de enige garantie dat zijn welzijn wordt gewaarborgd!


Het skelet en de evolutie

Opvallend is ook hoe weinig, zelfs doorgewinterde, paardenmensen (inclusief dierenartsen, wetenschappers, fysiotherapeuten en osteopaten) van de werking van het paardenskelet en het skeletmechaniek afweten. Dat is vermoedelijk ook de reden waarom men zo gemakkelijk en zoveel disfunctionele en totaal niet bestaande werkingen van en over de rug uitkraamt. Maar ook handelingen verricht die het paard zouden moeten helpen om het zogenaamde ruggebruik, bollen, loslaten, vastzetten, ontspannen etc., te verbeteren. De rug is een vast onderdeel van de romp (de ribbenkast) en kan niet afzonderlijk van de romp bewegen. De klassieke grootmeesters beseften dit heel goed en legden vast dat de klassieke dressuur vele gymnastiserende oefeningen en bewegingen omvat die het paard fysiek geleidelijk trainden voor de gedefinieerde hogere niveaus.

Wat we bij het rijden willen bereiken, is het natuurlijke en gebalanceerde bewegingsproces te activeren en te versterken zodat het paard onder het zadel datgene toont wat hij ons ook in zijn natuurlijke vrijheid en schoonheid toont (FEI doel en algemene principes).

De klassieke grootmeester Gustav Steinbrecht (1808–1885) zegt daarover het volgende: “Het gebruik van zijn ledematen zal alleen geschikt en succesvol zijn als het in alle opzichten is gebaseerd op een gedetailleerd begrip van de aard van het paard en op een nauwkeurige kennis van zijn anatomie.”

Conrad Schumacher is nog van de klassieke school en beschrijft hier precies waar het in de RIJKUNST omdraait. Kennis van de anatomie is de sleutel voor de hogeschool oefeningen. Rechts Inge Schram-van Kalmthout (Nationaal kampioen dresssuur 1965) toont hier op haar Arabische hengst de dalende achterhand met een lichtgeheven staart waarbij de rug (bovenlijn) recht wordt en de voorhand rijst. De natuurlijke balans en harmonie zoals in de FEI-regels staat voorgeschreven met de neus vóór de loodlijn en de nek als hoogste punt.

Hiervoor is kennis over de anatomie, biomechanica, leerprocessen etc. onontbeerlijk. Zonder deze anatomische kennis begrijpt de ruiter immers zelf de fysieke impact van zijn hulpen niet en ook niet of die wel of niet bevorderlijk zijn voor hetgeen men rijkunstig bereiken wil. Als de romp beweegt, beweegt ook de rug en als de romp niet beweegt, beweegt ook de rug niet. En daar gaat het nu precies in het bewegingsproces om. De romp wordt enkel door buiging van de ledematen (de benen) omhoog, omlaag en voorwaarts gebracht. Om dit zo efficiënt mogelijk plaats te laten vinden, is tijdens de evolutie en onder invloed van de alles bepalende zwaartekracht de balans ontstaan. Wat we ook weten, is dat een goed evenwichtig gebouwd paard op stand 60% van het totale gewicht op de voorhand en 40% van het totale gewicht op de achterhand draagt. Om zich zuiver in balans te kunnen voortbewegen, moet het paard dus exact 10% van het totale gewicht naar de achterhand overbrengen om een zuivere gewichtsverdeling van 50/50 % op de dragende benen in de draf te verkrijgen. Duidelijk is dat dit biomechanische proces met het verder onderbrengen van de achterhand sowieso niets van doen heeft. Toch gaat het overbrengen van 10% van het gewicht van de voor- naar de achterhand in de beweging niet zomaar. Daarvoor is een skeletmechaniek (biomechanica) vereist dat het paard in staat stelt om deze gewichtsverplaatsing, zonder krachtsinspanning, naar de achterhand mogelijk te maken. De skeletmechaniek is, zoals alles in de natuur, een erfenis van de evolutie die over miljoenen jaren bij de Oriëntaalse/ Arabische paarden is ontwikkeld en waar onze paarden, zoals we inmiddels weten en ook recent wetenschappelijk is vastgesteld, op een hele kleine uitzondering na, allemaal van afstammen. Eeuwenlang hebben volken deze functionele eigenschappen onderkend en daarop geselecteerd. We weten ook al heel lang dat de Oriëntaalse/ Arabische paarden in de oudheid, bij de Grieken en de Egyptenaren, een goed naar onderen gewelfde rug hadden.

Links een rotstekening uit Egypte van de Godin Astarte die op 1400 j. v. Chr. wordt gedateerd. De paarden uit die tijd stonden toen nog vrij dicht bij de wilde Oriëntaalse/ Arabische paarden die toen nog volop in het wild voorkwamen. Dat gaat ook voor de Etruskische paarden op die sterk onder beïnvloeding van de Griekse cultuur stonden. Bucephalus, het paard van Alexander de Grote, werd immers door de toenmalige Griekse historici “wild en ongetemd” genoemd. Wat op beide afbeeldingen duidelijk waarneembaar is, is de goed naar onderen gewelfde rug.

Die fysieke eigenschap stelde hen in staat de achterhand te kunnen laten dalen om niet alleen een gebalanceerde beweging mogelijk te maken maar ook om hun verdedigingstechnieken, die wij later als hoge schooloefeningen definieerden, tegen de katachtige roofdieren toe te kunnen passen. Ook bij de Arabische/ Oriëntaalse voorouders van het Engelse Volbloed was deze fysieke en functionele erfenis van de evolutie, zoals bij Roxana xx van 1718 duidelijk valt te zien, nog volop aanwezig. Op de foto ernaast jakkeren de adellijke jongelui, die hadden immers geld en tijd om paarden te onderhouden en te rijden, nog door de dorpen. Deze lange ritten door dorpen en weilanden worden als voorloper van de rennen en de crosscountry beschouwd. Opvallend is ook hoe Arabisch de Engelse Volbloedpaarden in die tijd nog waren.

Links de beroemde merrie Roxana xx van 1718, moeder van Lath xx (v. Godophin Arabian), zag er in die tijd nog heel Arabisch uit. Ze toont duidelijk de gewelfde rug met het naar voren gekanteld bekken en de dalende achterhand en de rijzende romp.

Rechts de eerste wedstrijden van de latere rondebaan races gingen mijlenver door dorpen en weilanden. De evenwichtige Arabische skeletkenmerken stralen nog van deze paarden af.

Deze fysieke eigenschappen om een zuivere balans in het bewegingsproces mogelijk te maken, gingen echter steeds meer met de inzet van het moderne Engelse Volbloed na de 2e wereldoorlog verloren. Toen in 17e en 18e eeuw door een enorme toevoer van Arabische en Oriëntaalse paarden het Engelse racepaard in de steigers werd gezet, bleef het oorspronkelijke Arabische/ Oriëntaalse evenwichtsmodel nog vrij lang goed bewaard. Omdat de paarden toen nog door de dorpen, landwegen en via ongelijk terrein als een soort crosscountry aan de wedstrijden deelnamen. Dat veranderde pas toen koning Karel II de ronde baan in 1666 introduceerde. Weliswaar was dat eerst nog in London maar in de loop van de volgende twee eeuwen werden er ook steeds meer ronde banen in het land aangelegd.

In de tweede helft van de 19e werd ook in Europa begonnen met het aanleggen van ronde banen, waarop over langere afstanden dan 300m kon worden gekoerst. Dit werd toentertijd vooral gepromoot door deftige, meestal adellijke heren, die races in Engeland hadden bijgewoond. Vanaf die tijd werd ook de leeftijdsgrens van vijf jaar waarop de paarden mochten starten, steeds verder verlaagd en werden gelijktijdig de afstanden ingekort. De rondebaan (race) selectie was nu een feit.

In de eerste 150 jaar na de Restauratie werden de meeste rennen gelopen in manches over een afstand van twee tot vier mijl (3200 tot 6400m), waarbij de paarden een betrekkelijk hoog gewicht moesten dragen, tot 76 kilo of meer. Het kon voorkomen, dat de paarden in die tijd acht tot zestien mijl per dag moesten afleggen en daarom werden ze zelden uitgebracht voor ze vier jaar oud waren. In die tijd zagen de Engelse Volbloeds er ook nog heel Arabisch uit.

De Engelse Volbloeds Catton xx 1809 en Sultan xx 1816 laten duidelijk de nog goed naar onderen gewelfde rug met de oplopende lendenpartij maar ook de Arabische expressie zien.

Tegen het eind van de 18e eeuw werden korte rennen voor driejarigen populair. Sommige rennen, waaronder de oorspronkelijke Derby, gingen over één mijl. Het eerste voorbeeld van een tweejarige die deelnam aan een wedren dateert van 1769, maar negentig jaar later was meer dan een derde van alle paarden die in Engeland uitkwamen twee jaar en in 1890 was dat reeds meer dan de helft. De Jockey Club trachtte deze tendens tegen te gaan door het aantal rennen voor tweejarigen te beperken, maar geld speelt een belangrijke rol en de investeerders willen zo snel mogelijk geld terug zien. Het rennen voor twee- en driejarige paarden werd steeds populairder, de prijzen steeds hoger en men verlangde steeds meer vroegrijpe paarden waar balans, hardheid, uithoudingsvermogen, mentale weerstand, een rustige karakter, een aangenaam temperament en een lange levensduur absoluut niet meer telde. Het behoeft geen betoog dat daarmee ook het oorspronkelijke Arabische/ Oriëntaalse evenwichtsmodel compleet veranderde in het huidige sterk op de voorhand gebouwde racemodel zoals wij die nu kennen.


Waterloo en de Krim

De Engelse Volbloeds en de kruisingen met de toenmalige warmbloeds waren in 1815, in de slag bij Waterloo, nog superieure cavaleriepaarden. Amper vijftig later, tijdens de Krimoorlog, was de situatie al compleet anders. Captain Nolan schreef in 1854: “Onze cavaleriepaarden zijn zwak … het bloed dat zij nodig hebben is niet dat van een week race paard (een dier dat sterke overeenkomsten vertoont met de greyhound en alleen gefokt is op snelheid) maar het bloed van een Arabisch– of Perzisch paard, dat hen een compact type, stalen benen en uithoudingsvermogen geeft.”

Dat het met de eenzijdig renbaanselectie na 1859 hard bergafwaarts ging met de Engelse Volbloeds laten St. Simon xx van 1881 en TimTam van 1955 heel duidelijk zien. De goed naar onderen gewelfde rug verdwijnt, de lendenpartij wordt strak, de achterhand hoog en de voorhand laag en is zwaar overbelast. Helaas voeren de meeste moderne Europese warmbloedpaarden deze genen in hun pedigree en beweren pure fantasten zonder blikken of blozen dat de warmbloed sportpaarden hun prestaties aan deze op de voorhandgebouwde stumpers te danken hebben.

Hoe zit het dan met de duizenden sportpaarden die ook deze genen voeren en nog geen B-parcours kunnen springen of een B-dressuurproef kunnen lopen? Wat we vooral ook bij deze racepaarden zien, is dat de hoek van het ellebooggewricht heel klein is geworden waardoor de neerwaartse romp en de overbelasting op de voorhand ontstaat. En die nadelige gevolgen zien we ook steeds meer bij de moderne sportpaarden terug.

Dat zag de geniale Oberlandstallmeister Dr. Gustav Rau (1880) in zijn tijd ook, maar helaas zit de paardenwereld ook vol met fantasten die domweg menen en beweren dat het Engelse Volbloed magische kwaliteiten aan de warmbloed (sport) paarden zou kunnen geven. Maar zo werkt de erfelijkheidsleer helemaal niet. Alleen hebben de moderne fokleiders, die vaak aan het handje van de grote handelaren en hengstenhouders hun werk doen, het daar niet zo op begrepen. Alles wat een dier genotypisch of fenotypisch niet heeft, kan het ook niet vererven. Waarom besteed ik hier nu zoveel aandacht aan, want dit artikel zou toch over de rug en het ruggebruik gaan? Inderdaad. De huidige vele rugproblemen zijn rechtstreeks een gevolg van verkeerd fokken en van verkeerd rijden. Verkeerde modellen, die volgens de moderne mode- en smaakcriteria maar niet op basis van de functionele criteria zijn gefokt en dus geen dalende achterhand meer hebben om een gebalanceerde beweging te kunnen demonstreren. Vandaar dat we zoveel éénpoters bij de moderne dressuurpaarden zien die met alle rijkunst van de wereld niet in balans te rijden zijn en door de rollkurmethode nog sterker op de voorhand worden gereden.

De beide rollkurkoninginnen vallen met hun zit en houding en met hun ongebalanceerde “éénpoters” goed door de mand. Beide paarden hebben het voorbeen nog aan de grond terwijl het diagonale achterbeen al vrij van de grond is. Deze ongebalanceerde bewegingsvorm leidt er ook toe dat een paard zichzelf veel eerder blesseert en dat gebeurt nog al eens in de rollkurkringen. Toch gaat de incompetente hippische pers volledig voorbij aan zulke ernstige fouten en leutert vrolijk over verdere toekomstmogelijkheden! Hoe groot zijn die dan wel met zoveel onbalans?

Fokken

Wij hebben het paard ongevraagd uit de natuur gehaald en vragen ons helemaal niet af welke evolutionair verworven waarden het in natuur verkregen heeft om zich perfect in balans te kunnen verplaatsen en langdurig te overleven. Net als hun neven, de zebra’s en de ezels, die in de natuur ruim 30 jaar kunnen worden, zullen de oorspronkelijke Oriëntaalse/ Arabische paarden, waar al onze paarden op een paar uitzonderingen na, van afstammen die leeftijd in de natuur ook gehaald hebben. En ook nu nog zien we regelmatig Arabische paarden die op dertigjarige leeftijd nog volledig vitaal zijn. Nog niet zo heel lang geleden was dit bij de warmbloeds die door boeren, het leger, de adel en voor het distributiewerk werden in gezet ook het geval. Terwijl de moderne sportpaarden op steeds vroegere leeftijd met pensioen gaan. Bij de Engelse Volbloeds is dit op vier-, vijf- of zesjarige leeftijd reeds het geval, bij de sportpaarden wordt het aantal boven de vijftien jaar rap minder en zijn er bij de dressuurpaarden al paarden die op twaalfjarige leeftijd (normaliter is een paard van 12 jaar in de kracht van zijn leven) aan het einde van hun Latijn zijn. Terwijl een paard tussen zijn 10e en 20e levensjaar in de kracht van zijn leven is! De oorzaak is dat het moderne paard fysiek weliswaar nog behoorlijke prestaties kan leveren, maar daar staat tegenover dat het ook veel eerder af is dan vroeger toen het paard dezelfde en vaak zwaardere prestaties moesten leveren. Vooral de op de voorhand gebouwde moderne dressuurpaarden moeten het ontgelden en als ze dan ook nog, en dat worden ze bijna allemaal, rollkur/ polderdressuur worden gereden, liggen ze vroegtijdig, vaak en langdurig in de lappenmand. Daarom worden ze veelvuldig in de overbelastte gewrichten ingespoten om de aanwezige schade te vertragen. Ook moeten er op grote schaal hulpverleners ingezet worden om de paarden nog enigszins gangbaar te houden.


Waarom vertel ik dit nu allemaal?

Om duidelijk te maken dat een paard voor een gebalanceerde beweging een dalende achterhand nodig heeft, anders kan de voorhand niet rijzen en is er geen balans. De dalende achterhand gaat echter met een door de evolutie ontworpen evenwichtige bouw (model) samen en die is men door de hoge invloed van het Engelse racepaard in de fokkerij en op mode en smaak afgestemde selectie steeds verder aan het verliezen. Ook een indexselectie, zoals de Fransen met hun BLUP (Best Linear Unbiased Prediction) lange tijd als enige criterium gehanteerd hebben, heeft weliswaar internationale springpaarden, maar niet bepaald mooie en goed bewegende paarden met een lange levensduur opgeleverd. Het oude gezegde “Vroeg rijp, vroeg rot” gaat vooral voor de Franse paarden op. De Franse paarden zijn sterk door het Engelse Volbloed beïnvloed en dragen ook die op de voorhand gebouwde kenmerken met de veel voorkomende ongelijke voeten en een matig fundament.

Links de Frans/ Belgische hengst Vigo D’Arsouilles is een typisch product van de Franse indexfokkerij met een hoog Engels Volbloedpercentage. Dat is aan zijn op de voorhand gebouwde model met de steile schouder, de kleine hoek in het ellebooggewricht, de neerwaartse romp, de onderstandige stand van de voorhand en de ongelijke voeten goed terug te zien. De rechte bovenlijn met de strakke lendenpartij en het steile, achterstandige achterbeen biedt nog wel mogelijkheden voor het springen met een vrij beperkte levensduur, maar voor de dressuur zijn deze paarden totaal ongeschikt.

Dat geldt ook voor de ronduit lelijke Franse hengst Le Mexico (rechts) die eveneens behept is met een neerwaarts verloop van de romp, ongelijke voeten, een heel recht disfunctioneel achterbeen met zeer slechte spronggewrichten. Daar komt nog bij dat ze qua karakter, dankzij deze de grote xx-invloed, ook niet tot de gemakkelijkste paarden behoren.

De dalende achterhand is gevolg van het lendenmechaniek waarbij het bekken via de beide SI-gewrichten naar voren moet kantelen waardoor de onderliggende gewrichten kunnen buigen om vervolgens het onderzetten van het achterbeen onder het zwaartepunt (midden van de massa) mogelijk te maken. Het noodzakelijke lendenmechaniek gaat altijd samen met een goed naar onderen gewelfde rug, een lichtoplopende lendenpartij en een lange, licht hellende croupe. Tegenwoordig zien we als gevolg van de Engelse Volbloederfenis echter steeds meer strakke en rechte ruggen die als sterk worden gekwalificeerd en een goed naar onderen gewelfde rug wordt een zwakke rug genoemd. De onkunde ten top. Want met die zogenaamde sterke, rechte plankrug kan een paard de achterhand helemaal niet meer laten dalen en krijg je alleen een sterk stuwende maar nooit een gedragen en gebalanceerde beweging. De hengst Vivaldi is daar een goed voorbeeld van. Men vond zijn model eigenlijk ideaal maar in de praktijk bleek dat hij voor geen meter de verzamelde GP-oefeningen kon uitvoeren. De oorzaak is dat hij geen dalende achterhand en dus geen gebalanceerde bewegingen heeft en het achterbeen daarom nooit onder het zwaartepunt (het midden van de massa) kan zetten. Het enige wat hij wel kon, als Minderhoud flink in zijn mond ging hangen, was tien rondjes zonder zweefmoment uitstrekken en daar ging het klappende klootjesvolk voor op de tribunes staan niet beseffende dat dit niets met dressuur maar alles met spektakel van doen heeft.

Vivaldi was volgens de moderne fokleiders en kenners het voorbeeld van het moderne dressuurpaard die men echter wel een cruciale functionele eigenschap om in balans, en dat is heel wat anders dan spectaculair, te kunnen bewegen, ontnomen heeft. Met deze rechte plankrug, strakke lendenpartij en als gevolg daarvan een achterbeen dat achter de massa staat, kan hij wel flink en doelloos met het voorbeen zwaaien, als Minderhoud goed in zijn mond hangt en naar voren prikt, maar de verzamelde GP-oefeningen waren voor hem veel te hoog gegrepen. De voorgeschreven en benodigde tact, ritme en balans zijn daarom ook ver te zoeken. Het dragende voorbeen wordt zwaar overbelast en het sterk stuwende maar niet dragende achterbeen staat ver en scheef achter de massa.

Een ton

Wat veel mensen helemaal niet beseffen is dat de romp en de rug samen een onverbrekelijke ton vormen die op geen enkele manier te buigen, te verkorten, te verlengen of als een harmonica in elkaar te schuiven is. Toch menen heel veel mensen dat dit allemaal wel mogelijk is zonder dat ze klip en klaar kunnen uitleggen welke fysieke bewegingsvoordelen en anatomische mogelijkheden een paard bij al deze rug- en rompvervormingen zou hebben. En als ze die al wel hebben, deugen die van geen kant omdat er aan een ton sowieso niks te verbuigen valt. Dat heeft natuur uiteraard niet voor niets gedaan want deze onveranderlijke tonvorm zorgt ervoor dat de cruciale instroom van de lucht, om de organen en spieren van zuurstof te voorzien, onder alle omstandigheden met hetzelfde volume gegarandeerd blijft. Bovendien heeft het paard helemaal geen spieren met aanhechtingspunten die de tonvorm zouden kunnen verbuigen of veranderen; ook niet doordat men het paard in stilstand wat onder de buikspieren prikt waardoor de romp iets omhoog komt en daar gelijktijdig bij te verklaren dat dit proces ook in de beweging plaatsvindt en dat daarmee de rug bol zou worden en de rugspieren getraind zouden worden. Klinkklare nonsens, want zo werkt het bewegingsproces helemaal niet. Het gebalanceerde bewegingsproces is overigens ook geen kwestie van spieren en verder onderzetten, zoals vaak ten onrechte wordt gemeend, maar van goede skeletverhoudingen en een goede biomechanica die een dalende achterhand mogelijk moet maken. Alleen bij een dalende achterhand kan het paard het achterbeen precies onder het zwaartepunt zetten.

Links het skelet waar duidelijk de grotere opening, bij de rode pijl, van de lumbosacrale overgang te zien is. In samenhang met de andere vijf of zes beweeglijke lendenwervels (groene lijn) vormt de achterhand, die via het bekken met de wervelkolom verbonden is, op stand geen stabiele verbinding met de romp en de voorhand. Alleen als de achterhand en de romp met de voorhand één stabiel geheel vormen, is het totale gewicht (massa) van het paard in balans te verplaatsen. Dat had men bij de Duitse cavalerieopleiding, die conform de klassieke leer werd onderricht, heel goed begrepen.

Op de rechter afbeelding zien we de rechte witte lijn (B-A), die precies, vanaf het heupbeengewricht, de benodigde stabiliteit weergeeft en de stippellijn met de gewrichten van het achterbeen die door het verkleinen en vergroten van de gewrichten de stabiel gemaakte massa nu in balans kan heffen en voorbewegen. Onder voorwaarde dat de ruiter, stabiel van C tot D en zuiver in het midden, boven het zwaartepunt en in balans zit. Het vaak misplaatste bollen van de rug (de bovenlijn) bestaat en kan biomechanisch dus helemaal niet.

Als we verder naar de romp en de wervelkolom (rug) kijken dan zien we dat die verbonden is via de lendenwervels (groen onderlijnd) met het bekken. De rugwervels tot aan de lendenwervels zijn flexibel en de lendenwervels zijn beweeglijk en na het bekken gaat de wervelkolom over in het kruis/ heiligbeen die weer uit versmolten (niet flexibele) wervels bestaat. Dat heeft een reden, maar daar straks meer over. Net vóór het bekken ziet u op de foto een rode pijl. Tussen die twee wervels zit veel meer ruimte dan bij de andere lendenwervels en wordt de lumbosacrale overgang genoemd. En juist bij dit skeletonderdeel worden de meeste biomechanische fouten gemaakt. Ik heb van professionele fysiotherapeuten begrepen en ook veelvuldig gelezen, dat zij in de opleiding zelfs leren dat via deze lumbosacrale overgang de achterhand er verder ondergebracht kan worden. Dat is helemaal de biomechanische bedoeling van deze ruimte niet, maar met en dankzij de beweeglijkheid van 20% is het paard in staat, net als wij, te kunnen gaan liggen en te gaan staan. Maar niet om in de beweging zwaar geforceerd te worden om er een zeer schadelijke sliding stop in de westernsport van te maken of in de dressuur met een almaar schuivende zit proberen de achterhand er verder onder te rijden. Dat is catastrofaal voor het skelet en ook mentaal lijden de paarden sterk als ze tot zulke onnatuurlijke bewegingen worden geforceerd.

Links zien we het doel van de lumbosacrale beweeglijkheid van de laatste lendenwervel die het paard in staat stelt om te gaan liggen en te gaan staan, maar die niets met het biomechanisch, gebalanceerde bewegingsproces van doen heeft.

Bij het rennen, op de rechter foto, zien we dat als de achterhand heel hoog gebracht wordt de onbelaste en rechte achterbenen nu via de lumbosacrale overgang ook ver onder het lichaam worden gebracht om het lichaam op snelheid maar wel zonder balans te kunnen voorstuwen. Ook nu wordt de rug niet bol. Duidelijk is dat op deze ongebalanceerde manier van voortbewegen de kans op beenblessures en schade aanzienlijk toeneemt. Terwijl het veel genoemde verder onderbrengen van het achterbeen voor de balans ook al niet helpt omdat dit alleen maar mogelijk is bij deze hoge achterhand en met gestrekte achterbenen.

Als een paard gaat liggen, maakt het gebruik van de lumbosacrale overgang, maar niet om de achterhand er verder onder te brengen. Verder onderbrengen op deze manier kan alleen maar met een hoge achterhand waarbij het grootste deel van het gewicht op de voorhand en het zwaartepunt tussen de voorbenen komt te liggen. Dat is dus net niet wat we in de beweging onder het zadel willen en moeten bereiken, want daar draait alles om de balans. En die is alleen mogelijk bij een naar voren gekanteld bekken die een dalende achterhand mogelijk maakt waarbij het dragende achterbeen in de draf en de galop precies onder het midden (zwaartepunt) van de massa geplaatst moet worden.

Op de bovenstaande foto’s is goed te zien dat het bekken naar voren is gekanteld en dat de bovenlijn (de rug) daarbij recht wordt. Alleen dan kan het paard het totaal stabiel gemaakte gewicht in draf en galop in balans verplaatsen. Aan deze draf- galopfoto kun je mooi zien hoe belangrijk de skeletverhoudingen moeten zijn om een zuivere balans in alle de drie bewegingsvormen te kunnen garanderen.

In de stap (vier-tempi) legt een goed evenwichtige gebouwd paard telkens bij elke stap een kwart (25%) van zijn lichaamslengte af. In de draf (twee- tempi) en de galop (drie-tempi) is dit de helft (50%) van de totale lichaamslengte. En dat is op de bovenstaande galopfoto met lijnen in beeld gebracht. Wat je ook mooi kunt zien, is dat de voorhand en de achterhand altijd dezelfde afstand overbruggen waarbij in de draf en de galop het heffende achterbeen (linksachter) weer precies onder het midden (zwaartepunt) gebracht wordt.

En als die sliding stop in uitzonderingsgevallen toch door het paard gemaakt moet worden dan hoort hij, zoals op de rechter onderstaande foto wordt gedemonstreerd, in balan s gemaakt te worden waarbij de beide voorbenen, met een naar voren gekanteld bekken, met een rechte rug en een stabiele romp, het gewicht van de voorhand volledig dragen en niet op één voorbeen, zoals de linker onderstaande foto, laat zien. En deze wijdverbreide volkomen verkeerde interpretatie van het skeletmechaniek leidt altijd tot vervroegde slijtage en slijtage gaat voor het paard altijd samen met pijn!

Maar daar houdt het nog niet mee op want bij de totaal verkeerde uitleg over de werking van de lumbosacrale overgang gaat men nog verder en worden vervolgens ook deze verkeerde adviezen gegeven.

Quote: “Regelmatig masseren, passief en actief stretchen, maar ook een zorgvuldig opgebouwde warming up, helpen enorm om de flexibiliteit van de rugbespiering en de lumbosacrale overgang te behouden”.

Waarbij men niet beseft wat voor fysieke en mentale schade men met deze verkeerde adviezen aanricht. De fysieke schade is kassa voor de dierenartsen en de hulpverleners en de mentale schade valt vaak aan de uitgebluste uitdrukking van het hoofd van deze arme paarden af te lezen.

Links zien we de totaal ongebalanceerde en schadelijke sliding via de lumbosacrale overgang die door veel professionals wordt aangeprezen als de manier om de achterhand er verder onder te rijden. Met balans heeft deze zichtbaar pijnlijke manier voor het paard niets van doen. Het paard kan zich net op één voorbeen in evenwicht houden. Rechts zien we een sliding (noodstop) zoals de natuur via het biomechanische proces zelf ontwikkeld heeft. Het paard kantelt het bekken naar voren waarbij de bovenlijn recht wordt en hij tegelijkertijd de beide achterbenen exact onder het zwaartepunt moet zetten maar wel sterker moeten buigen zoals in de levade om de achterhand meer te kunnen laten dalen waardoor de voorhand meer kan rijzen en de beide voorbenen tegelijkertijd het voorwaarts bewegende gewicht kunnen opvangen. Het gewicht wordt zo weer 50/50 over de beide achter- en voorbenen verdeeld en voldoet daarmee altijd weer aan de cruciale factor van balans in de natuur. Het hoofd blijft daarbij, zoals in alle andere bewegingsoefeningen, met de neus vóór de loodlijn en de nek is het hoogste punt. Een goed evenwichtig gebouwd paard kan daarbij op volle snelheid op een vierkante meter halthouden!

Bewegen is niets anders dan verplaatsen van gewicht

Iedere constructeur weet dat wanneer je een gewicht (massa) wilt verplaatsen dat die stabiel moet zijn. Autoconstructeurs weten als geen ander hoe belangrijk de stabiliteit moet zijn om een voertuig, zelfs op hoge snelheid, in balans te kunnen laten rijden. Daarom worden al deze effecten nauwkeurig berekend omdat die niet alleen voor de passagiers comfortabel zijn, maar tegelijkertijd ook de veiligheid (wegligging) vergroten en de slijtage aan de mechanische onderdelen van het voertuig beperken. Dat heeft de natuur met de evolutie onder de allesbepalende zwaartekracht allang voor ons ook gedaan. De miljoenen jaren durende selectie heeft uiteindelijk opgeleverd dat alle dieren zich in balans kunnen voortbewegen. Als we even bij de grote grazende zoogdieren blijven, dan heeft elk zoogdier een skelet en een daarop afgestemd skeletmechaniek verkregen dat hem in staat om zich perfect in balans te kunnen voortbewegen en wat altijd voldoet aan het eeuwigdurende concept van de evolutie: Dat bij het minst gebruik aan energie en kracht de grootste mogelijke efficiency (= balans) wordt verkregen .

Daarom zien de dieren in de natuur er fenotypisch al miljoenen jaren gelijk uit, kunnen ze ook het hetzelfde en hebben ze een aan de soort gerelateerde zelfde levensduur. Voldoen ze, fysiek en qua intelligentie, niet aan dit concept, dan worden ze eruit geselecteerd. Zo houdt de natuur het evenwicht perfect in stand.


De holle en bolle rug

Zoals reeds aan het begin van dit artikel werd gememoreerd, is er geen lichaamsonderdeel van het paard waarover zoveel fabels en pertinente onwaarheden over worden verteld als over de rug van het paard. En er is ook geen lichaamsonderdeel van het paard waar men allerlei dingen aan ziet die biomechanisch helemaal niet kunnen en waar men niet ziet wat er biomechanisch wél plaatsvindt. Dan is er ook een groep mensen, waaronder Willem Vermaat, die meent dat je niet eens op een paard moet zitten omdat hij daar niet voor gemaakt is. Evolutionair is hij dat ook niet. Vermaat is dierethicus en filosoof en richt zich vooral op de moderne topsport. En die is eerlijk gezegd ook voor echte paardenliefhebber tegenwoordig een ramp om te zien. De moderne dressuursport (polderdressuur) is wreed en schadelijk en heeft met de voorgeschreven klassieke dressuur niets van doen. Aan de eigen voorgeschreven FEI/ KNHS-regels hebben officials, juryleden en ruiters echter lak en de beoordelingen van de GP-dressuurproeven vinden niet plaats zoals de oefeningen volgens de FEI-regels uitgevoerd behoren te worden maar zijn sterk onderhevig aan de moderne smaak- modecriteria waarin hectische en spastische voorstellingen en op de achtergrond waarschijnlijk de naam van ruiter en diens sponsor een steeds grotere rol schijnen te spelen. Een schande voor de dressuur en een lijdensweg voor de paarden. Het aantal uitvallers is daar een schrijnend voorbeeld van. De dierenartsen en de paardenklinieken varen er wel bij. Heeft Vermaat dan wel gelijk dat een paardenrug niet gemaakt is om op zitten? Neen, dat heeft hij niet want Vermaat gaat volledig voorbij aan het feit dat een paard met gemak het gewicht van een volwassen leeuw (de natuurlijke vijand) op zijn rug kan dragen die gemiddeld tussen de 100 en 200 kilo weegt. Net als alle grote grazende zoogdieren heeft het paard (Equus caballus) een zelfdragend skelet waarmee het uren kan staan om te grazen en zich te verplaatsen. Roofdieren hebben dat niet en liggen daarom het grootste gedeelte van de dag. Dat zelfdragende skelet van het paard is ook prima geschikt om het gewicht van een mens te kunnen dragen, maar wel onder voorwaarde dat hij daarmee niet de natuurlijke balans van het paard verstoort. De hele klassieke rijkunst is daarop gebaseerd met als doel om het natuurlijke bewegingsproces van het paard te stimuleren en te activeren waarbij het paard onder de ruiter en volledig in balans en harmonie zelfs de hoge schooloefeningen, zoals de courbette, de capriool, de levade, de pesade, de piaffe en de passage, kan doen die oorspronkelijk tot de verdedigingstechnieken van de in het wild levende Oriëntaalse/ Arabische paarden behoorden. De oude Babylonische, Assyrische en ook de Egyptische farao’s waren bekend met dit fenomeen en gebruikten vervolgens deze paarden om op leeuwenjacht te gaan. Zij wisten dat deze paarden niet bang waren voor de leeuwen en de andere grote katachtige roofdieren en daarbij, als het nodig was, het gevecht niet uit de weg gingen. Dat moesten ze ook wel want qua snelheid zijn de Oriëntaalse/ Arabische paarden lang niet snel genoeg om de leeuwen te ontlopen.

De Assyrische en Babylonische vorsten waren verwoede leeuwenjagers en gebruikten daarvoor duidelijke herkenbare Oriëntaalse paarden met een gewelfde rug maar ook met typisch Arabische kenmerken zoals het hoofd en de fraai gewelfde hals.

De bovenste afbeelding wordt gedateerd op 600 j. v. Chr. In die tijd liepen er nog volop leeuwen in het Perzië maar ook wilde (Kaspische) paarden waar de Assyrische en Babylonische vorsten hun gevechten met de leeuwen vanaf hadden gekeken.

De neef van het paard, de zebra, moet het juist weer van snelheid hebben om de leeuw te ontlopen en kan ook niet de hoge schooloefeningen maken omdat het een heel ander skeletmodel en biomechanica heeft.

De zebra heeft geen gewelfde, maar een hele strakke rug en geen oplopende lendenpartij als de Oriëntaalse/ Arabische paarden. Ondanks dat het heel hard kan rennen en snelheden tot 70 km/ uur bereikt, heeft het toch andere door de evolutie ontwikkelde skeletverhoudingen dan het Engelse Volbloed die weer van de Oriëntaalse paarden zijn afgeleid. Genotypisch beschikt het Engels Volbloed dus niet over deze skeleteigenschappen en gaat daarom ook bij lange na niet zo lang mee als de zebra die wel dertig jaar kan worden.

De erfelijkheidsleer leert ons wat de ouderdieren genotypisch of fenotypisch zelf niet hebben, ze ook niet kunnen vererven. Prof. Dr. Axel de Chapeaurouge heeft dit in 1907 al in zijn omvangrijke studie “Die Genenforschung” nauwkeurig vastgesteld en beschreven.

De goed naar onderen gewelfde rug van het Oriëntaalse/ Arabische paard is dus een erfenis van zijn evolutionair verleden die hem in staat stelde om zich tegen katachtige roofdieren te verdedigen en om nu de hogeschooloefeningen te doen zoals die in de FEI-regels voor de GP-dressuur zijn vastgelegd. We hoeven echt niet ver te kijken of dit ook klopt. Bij de Lippizaners van de Spaanse Rijschool fokken ze al meer dan 400 jaar dressuurpaarden die perfect en tot op hoge leeftijd de hogeschooloefeningen kunnen doen, maar die wel allemaal een goed naar onder gewelfde rug met een oplopende lendenpartij hebben en opwaarts verlopende romp hebben.

Links zien we de Lippizanerhengst Siglavi Allegro M (uit de Lippizaner Araberlijn) met een goed gewelfde rug en een licht oplopende lendenpartij met een licht hellende croupe. Rechts een Lippizanerhengst in de courbette waarbij de rug door het naar voren kantelen van het bekken recht en de romp stabiel wordt waardoor het paard vervolgens de (stabiele) massa op twee achterbenen kan heffen en verplaatsen.

Daarom is het ook zo merkwaardig dat de moderne fokleiders en fokkers hier helemaal niet kijken en zomaar op basis van smaak- en modecriteria nieuwe en totaal niet functionele modellen met strakke plankruggen bedenken die niet eens meer in balans kunnen bewegen, laat staan dat ze nog de hoge schooloefeningen kunnen doen. Dat kunnen de meeste ook niet meer en de huidige uitvoeringen van de piaffe lijken meer op het dansen van een beer op een gloeiende plaat dan op de verheven, verzamelde arbeidsdraf op de plaats zonder zweefmoment zoals die bindend in de GP-oefeningen staat voorgeschreven. Door het paard zijn evolutionair verworven gewelfde rug te ontnemen, is men dus bezig met roofbouw en daar krijgt men dus vroeg of laat altijd de rekening van.

Aristoteles leerde ons 300 j. v. Chr. al: “Dat we de logica moeten hanteren om dingen te verklaren. Alles in de natuur bestaat uit oorzaak en gevolg en dat alles in de natuur door iets anders wordt bewogen of in gang gezet”.

Met andere woorden: als het skelet geen steunpunten met spieren heeft die de wervelkolom met de hermetisch verbonden ronde romp bol kunnen trekken, dan kan dit biomechanisch dus ook niet. De oorzaak om dit mogelijk te maken, ontbreekt immers!

De naar onderen gewelfde rug is dus ook voor het moderne sportpaard van cruciaal belang om zich in balans te kunnen verplaatsen, te dressuren en om te kunnen springen. Wat men echter niet beseft en ook niet meer ziet, is dat de goed naar onderen gewelfde rug recht wordt in de beweging en dat een paard dan pas goed in balans kan bewegen en springen. In plaats van het natuurlijke bewegingsproces te volgen en te kijken hoe dit werkelijk functioneert, gaat men er vervolgens zelf mee aan de slag en die gaat van het ene naar het andere uiterste. Van een holle rug maakt men dan zomaar een bolle rug en beweert men zelfs dat een paard dit in de beweging ook doet en dat wij het paard moeten helpen om met een bolle rug (een bochel dus) onder de ruiter te lopen. Want als we dit niet zouden doen, zou het paard last van Kissing Spines krijgen. Terwijl we uit wetenschappelijk onderzoek weten dat de Kissing Spines juist bij zes van de zeven Volbloeds met hun strakke ruggen en bij warmbloeds met een hoog Engels Volbloedpercentage voorkomt. Bovendien verhelp je het probleem al helemaal niet als bij een naar onder gewelfde rug het Kissing Spines-probleem zich voor doet, waarbij de bovenste wervelkammen elkaar kunnen raken, door dan maar de wervelkolom in een omgekeerde boog te trekken waardoor de onderste wervels elkaar kunnen raken. Bovendien biedt de bolle rug (als dit al mogelijk zou zijn) nog veel meer nadelen als je even naar uitwerking van deze wijdverbreide fabel kijkt. Een bolle rug is fysiek sowieso al onmogelijk is omdat het paard helemaal geen steunpunten met spieren heeft die de wervelkolom in de boog zouden kunnen trekken. Zo werkt de natuur dus niet. Een dalende achterhand wordt mogelijk gemaakt door het aantrekken van de lange rugspier waardoor het bekken (via de SI-gewrichten) naar voren wordt gekanteld om de onderliggende gewrichten, via het kogelgewricht van het heupbeengewricht, kleiner te maken. Dit proces wordt het lendenmechanisme genoemd.

In de onderstaande tekeningen heb ik de effecten van de naar onderen gewelfde en de zogenaamde bolle rug uitgewerkt.

Links zien we dus de holle rug en rechts de bolle rug. Op de onderstaande tekening zien we dat het achterbeen (de rode schuine lijn) op de linker foto bij lange na niet in het midden onder het zwaartepunt geplaatst kan worden. Terwijl dit voor de holle rug precies vanuit hetzelfde snijpunt wel mogelijk is. Wat er in feite met de rechtertekening in werkelijkheid gebeurt, is dat het rechter gedeelte boven de groene lijn door het voorover kantelen van het SI-gewricht en het kogelgewricht van het heupbeengewricht de onderliggende gewrichten verder buigen (kleiner worden) waardoor de achterhand daalt en het achterbeen vervolgens precies onder het zwaartepunt gezet kan worden. Daarmee wordt ook de bovenlijn recht en wordt 10% van het overgewicht op de voorhand naar de achterhand verplaatst en kan het paard het te verplaatsen gewicht perfect in balans (50/50) over de dragende benen verdelen. Hiermee is ook klip en klaar aangetoond dat alles wat men over het bol maken van de rug vertelt niets anders dan één grote fabel is. Fysiek is dit onmogelijk omdat de romp met de wervelkolom een onveranderlijke ton vormt die niet gebogen of verbogen kan worden.

Wat er in werkelijkheid met de rug gebeurt

In de praktijk werkt de dalende achterhand als volgt. Het bekken kantelt via de SI-gewrichten naar voren waardoor de onderliggende gewrichten via het heupbeengewricht verder verkleinen en de achterhand kan dalen om een gewichtsverplaatsing van de voor- naar de achterhand mogelijk te maken. Als een paard begint te draven, brengt hij zijn hoofd (gele pijl) iets naar achteren. Bij een goed evenwichtig gebouwd paard zijn de nekwervels S-vormig (lichtblauwe pijl) en komen ze door die hoofdbeweging iets naar voren en trekken ze, onder druk van het eigen lichaamsgewicht, de lange rugspier aan. Dit proces wordt door het licht opheffen van de staart die het naar voren kantelen van het bekken via het kruis- of heiligbeen met de vaste wervels bij een licht hellende croupe (lumbaal mechanisme) versterkt en in die positie gehouden door de sterk ontwikkelde croupespieren. De bovenlijn van de lendenen wordt nu min of meer recht en zo worden de hoeken van de achterhand kleiner en wordt tegelijkertijd de achterhand verlaagd.

De lange rugspier (de dikke rode lijn) verbonden met de hals en het bekken wordt door de beweging van het hoofd aangetrokken en zo kan de totale massa stabiel worden gemaakt om vervolgens in balans te worden voortbewogen. In dit hele biomechanische proces is een goede en onbelemmerde werking van de goed beschermde lange rugspier de cruciale factor voor de noodzakelijke balans. Op de rechter afbeelding is goed te zien dat bij het aantrekken van de lange rugspier de wervelkolom (bovenlijn) recht wordt, de achterhand daalt waardoor het achterbeen nu onder het midden (zwaartepunt) gezet kan worden maar dat de opening van de lumbosacrale overgang precies even groot blijft als op stand. De lumbosacrale overgang is dus helemaal niet bedoeld om de achterhand verder onder te brengen.

In dit proces wordt 10% gewicht van de voorhand naar de achterhand verplaatst en verdeeld over het voor– en achterbeen die een zuivere balans van 50/50 gewicht over de dragende benen mogelijk maakt. De licht flexibele rug (romp) en de voor- en achterhand worden nu stabiel gemaakt en dankzij de verende ledematen kan de totale massa nu als een geheel stabiel (nodig voor de balans) geheel en schokbestendig (soepel en preventief voor de schade aan het skelet en tot bescherming van de organen bij het landen) worden voortbewogen.

Op deze foto’s van de EASP-hengst Rivant is het hele biomechanische proces van de gewichtsverdeling via de dalende achterhand heel mooi te zien. Links zien we dat het paard de hals sterk welft waardoor de lange rugspier en dus ook het bekken (via de SI-gewrichten) wordt aangetrokken. Het belang van een goed gevormde naar boven gewelfde hals met een lange nek is hiermee ook gelijk aangetoond. Het bekken kantelt nu naar voren waardoor de bovenlijn recht wordt maar wel horizontaal moet blijven. De staart moet daarbij geheven worden om het kruis/ heiligbeen te helpen het bekken, via de SI-gewrichten, naar voren te kunnen kantelen en samen met de fors ontwikkelde croupespieren in die naar voren gekantelde positie te houden. Op de rechterfoto zien we dat bovenlijn helemaal recht is, de voorhand gerezen is en het achterbeen nu precies midden onder de zwaartepunt gezet kan worden. Het totale gewicht wordt nu zuiver gelijk over de dragende benen (linksvoor en rechtsachter) verdeeld. Dat laatste is weer aan de stand van de dragende kogels te zien die precies gelijk belast worden. Het bollen van de rug net zo min als de schoftlift, wat recent aan het jargon is toegevoegd, kan en bestaat dus helemaal niet. Alleen bij een dalende achterhand kan de voorhand rijzen!

De lange rugspier (Longissimus Dorsi)

Niet de spieren op de rug, waar het zadel ligt, maar de lange rugspier is de verbindende schakel tussen de achterhand, de romp en de voorhand om deze drie lichaamsonderdelen stabiel ten opzichte van elkaar en als één geheel te maken en vormt daarmee de cruciale factor van wél of geen balans. Toch menen heel veel ruiters en hulpverleners dat de spieren op de rug, waar het zadel ligt, actief betrokken zijn bij het bewegingsproces. Dat zijn ze echter helemaal niet en dat kunnen we ook controleren. Spieren die actief zijn, bevatten veel zweetklieren die er voor zorgen dat de spieren wanneer ze actief zijn, worden gekoeld. De spieren op de rug, waar het zadel ligt, bevatten amper zweetklieren. Ga maar een paard op een warme zomerdag zonder zadel longeren en je zult zien dat die spieren helemaal niet bezweet raken. Alleen als er een zadel op ligt, worden ze wat nat. Op zich ook wel logisch want stel je eens voor dat deze spieren wel actief bij het bewegings-proces zijn betrokken, dan zouden ze aardig belemmerd worden als de ruiter daarop gaat zitten!! Overigens zou dit ook afbreuk doen aan het evolutieconcept van ‘Survival of the fittest’. Want als een leeuw op de rug van het paard springt en daarbij direct de actieve rugspieren zou beschadigen, zou het paard niet eens meer aan zijn evolutionair ontwikkelde verdedigingstechnieken toekomen en zou het paard direct uitgeschakeld worden. Zo werkt de natuur dus niet.

Ook aan een mager paard kunnen we zien dat deze spieren geen enkele invloed op het bewegingsproces hebben, want zelfs bij een graatmager paard zijn deze spieren helemaal verdwenen en toch kan dit paard normaal stappen, draven en galopperen.

Zelfs een broodmager paard kan zonder spieren op de rug normaal stappen, draven en galopperen. De spieren op de rug, waar het zadel ligt, hebben dus een beschermde functie tegen de uitslaande klauwen van de katachtige roofdieren. Dat is ook de reden waarom de lange rugspier min of meer onder en aan weerszijden naast de wervelkolom ligt en niet direct beschadigd wordt als een leeuw met zijn uitslaande klauwen op de rug van een paard springt.

Toch zullen veel mensen zeggen dat deze rugspieren wel gebruikt worden, want als ze erop drukken of wanneer de fysiotherapeut langs komt, laten deze paarden vaak op die plek een pijnreactie zien. Dat is ook geen wonder want, even afgezien van de verkeerde bouw die sowieso tot veel rugproblemen leidt, wordt de rug, wervels en spieren, door de moderne rollkurrijstijl (de polderdressuur) ongenadig geforceerd die niet alleen heel pijnlijk voor het paard is maar ook tot vroegtijdige en zelfs tot onherstelbare schade leidt.

De lange rugspier is geen spier, die tussen twee aanhechtingspunten samentrekt, maar die door het naar voren of naar achteren bewegen van de hals een ander skeletonderdeel, het bekken, aantrekt om het naar voren kantelen, via de SI-gewrichten, van het bekken mogelijk te maken waardoor de romp en de achterhand stabiel ten opzichte van elkaar en als één geheel verplaatst kunnen worden. De structuur van de lange rugspier is ook anders dan van de normale spieren die samentrekken en trekkracht uitoefenen. Een andere belangrijke functie van de lange spier is dat het de rugwervels, die licht flexibel en daarom schokabsorberend zijn, niet alleen stabiliseert, maar doordat bij het aantrekken de achterhand daalt en de bovenlijn recht wordt, verdwijnt de licht naar onderen gewelfde curve en komen de wervelkammen aan de bovenzijde door het recht worden van de rug iets verder uit elkaar te liggen. Aan de bovenzijde van de rugwervels vervult de lange skeletband, die van de staartwortel tot aan het hoofd loopt, min of meer dezelfde functie en stabiliseert het de rugwervels aan de bovenzijde.

Links de lange rugspier die dus min of meer naast en onder de wervelkolom loopt en die bij het naar voren of naar achteren brengen van de hals het bekken aantrekt en daarbij een stabiliserende verbinding tussen de hals en het bekken (de achterhand) vormt. De buikspieren helpen om de heffende achterbenen in stand maar ook om de romp en de buik met de innerlijke (kwetsbare) organen aan de onderzijde tijdens de beweging stabiel te houden. Wat de buikspieren niet kunnen en vaak ten onrechte wordt verteld, is dat ze de wervelkolom en de daarmee verbonden romp bol zouden kunnen maken.

Je moet echt over heel veel fantasie beschikken om dit biomechanisch te kunnen verklaren en die ontbreekt dan ook steevast als zulke fantasieën worden verkondigd. Rechts het skelet met de skeletbanden. De lange skeletband die van de staartwortel tot aan het hoofd loopt heeft een stabiliserende functie wat vooral in de beweging bij het landen cruciaal is.

De rekening

De rekening komt over het algemeen bij de gewone gebruikers terecht die, net als de paarden, het slachtoffer zijn van deze moderne maar niet bepaald functionele inzichten. De oorzaak is tweeërlei. De fokkerij is niet meer gericht op de functionele eigenschappen van het paard, maar is onderhevig aan de mode- en smaakcriteria waar een kleine groep, die commercieel de dienst uitmaakt, grof geld aan verdient. Eenzelfde beeld zien we bij het rijden. Sinds de wrede en schadelijke Erpse-rijmethode tot nationale rijmethode werd verheven, zijn de paardenklinieken als paddenstoelen uit de grond geschoten. Niet alleen het fokken van de modepaarden en de schadelijke en wrede Erpse-rijmethode maar ook het veel te vroeg rijden en belasten van veel te jonge paarden leiden tot veel uitval. Nog voordat het paard op achtjarige volledig is uitgegroeid, wordt het al naar de Filistijnen gereden. En de paarden die deze slijtageslag nog wel overleven, kampen, vanwege het anatomisch geweld en de fysieke overbelasting, met serieuze rug-, hals-, pees- en spierproblemen die nu juist het gevolg zijn van een verkeerde fokkerij en rijmethode. De laatste groeischijven van het paard sluiten pas op achtjarige leeftijd en die bevinden zich in de hals- en rugwervels die vanaf drie jaar en soms al eerder extreem worden blootgesteld aan deze excessen. Kassa voor de dierenartsen en de vele hulpverleners, fysiotherapeuten, osteopaten, communicatiedeskundigen, zielenknijpers, helderzienden, kruidendokters, handopleggers, gebedsgenezers etc., die de paardensport tegenwoordig rijk is. Overigens is het geweld tegen paarden van alle tijden en alle generaties. Dat was in de tijd van Xenophon (430 j. v. Chr.) ook al het geval.

Wreedheid tegenover paarden is van alle tijden en generaties en was in de tijd van Xenophon (430 j. v. Chr.) ook al het geval. Dat was de reden dat hij zijn ‘Hipparchicus’ schreef om de mensen de ware beginselen van wat wij nu de klassieke rijkunst noemen bij te brengen.

Mensen hebben altijd geprobeerd en zullen altijd proberen om van de natuurlijke weg af te wijken en met geweld paarden trucjes te leren die voor rijkunst moeten doorgaan. Er is echter wel een wezenlijk verschil met vroeger. Vroeger werden zulke praktijken direct in de ring afgestraft en tegenwoordig worden ze, vanwege vergaande incompetentie en het negeren van de regels, over de mishandelde ruggen van de paarden beloond. Daarbij schroomt men zelfs niet om deze gewelddadige praktijken vernieuwend en progressie in de dressuur te noemen. Niet beseffende dat balans nooit onderhevig kan zijn aan vernieuwing. De balans waar Xenophon naar keek, is dezelfde balans als die waar wij naar kijken.

Balans + Harmonie = Schoonheid = Tijdloos

De dalende achterhand is altijd het gevolg van een evenwichtige bouw waarin de skeletverhoudingen nauwkeurig op elkaar moeten zijn afgestemd om een gebalanceerde beweging mogelijk te maken.

Links zien we dat de hoofd en de hals precies worden gedragen zoals de FEI in de dressuurregels heeft voorgeschreven. Daar moet je als ruiter vooral niets aan doen. De dalende achterhand van Bask ox met het voorover gekantelde bekken waarbij de bovenlijn recht wordt en het heffende rechterachterbeen die de massa in balans houdt en in de landing precies onder het zwaartepunt gezet kan worden om een gebalanceerde beweging mogelijk te maken. Die balans met de dalende achterhand begint al als veulen. Dit Arabische Volbloedveulen, F&M Vivre et Vaincre ox veulen uit Vaincre Kossack ox van Femke Maat, draagt het te verplaatsen gewicht precies gelijk over de dragende benen zoals in de FEI/ KNHS-regels staat voorgeschreven. De rechter voorkoot en die van de diagonale linker achterkoot worden zuiver gelijk belast. Als de skeletverhoudingen niet nauwkeurig op elkaar zijn afgestemd en de dalende achterhand ontbreekt, ontstaat er onbalans en dat is op de onderstaande foto’s goed te zien.

De onbalans bij het veulen (verkocht voor € 26.000!!) is het gevolg van een onevenwichtige bouw waarbij de achterhand niet of onvoldoende kan dalen. Met als gevolg dat het zwaartepunt niet in het midden maar tussen de voorbenen ligt en dit veulen in draf (wat een tweetakt beweging is) met het volle gewicht op één voorbeen staat. Als zulke paarden dan ook nog geforceerd, onnatuurlijk en strijdig met de FEI-regels worden gereden, wordt dit probleem onder het zadel nog groter. Toch werd deze combinatie met deze belabberde en “éénpotige” voorstelling, die haaks op de FEI-regels staat, zelfs Nederlands kampioen in 2019. En dat laat zien hoe diep de dressuur gezonken is!

Mensen hebben altijd de drang om alles anders en op hun manier beter te doen dan de voorgaande generatie. Nu gaat dit voor onze techniek wel, maar voor de natuur niet op. De reeds eerder genoemde Griekse filosoof Aristoteles (384 j. v. Chr.) vertelde ons al: “Er is geen enkele vorm in de natuur zonder een functie. Als je de vorm verandert, verander je ook de functie en die is altijd negatief”.

De oplossing

De oplossing is dus ook tweeërlei. Koop geen onevenwichtig gebouwde paarden en volg de klassieke rijmethode die helemaal afgestemd is op de natuurlijke biomechanica van het paard. Uw paard zal dan veel langer meegaan en veel minder schade oplopen waardoor de kosten ook veel lager zullen zijn. En wat u daarvoor terugkrijgt, valt niet in geld uit te drukken. De paardengrootheid Fritz Stecken signaleerde voor de 2e wereldoorlog al dat men in de dressuur vaak veel te snel wil gaan om maar resultaat te boeken. Stecken werd een van de meest succesvolle dressuurruiters in Europa en toch werd hem vaak verweten een langzame vooruitgang te boeken, maar de geldigheid van zijn methode kwam voort uit de lichtheid en het gemak van de vele paarden die hij op Grand Prix-niveau bracht.

Stecken's klassieke methode werd sterk beïnvloed door de Franse rijmeester François de La Guérinière en de Duitse rijmeester Gustav Steinbrecht. Wat hij toen signaleerde, weerspiegelt exact wat en waarom het momenteel in de moderne (polder) dressuur helemaal de verkeerde kant opgaat. De voorgeschreven takt, ritme en balans maken plaats voor ordinair spektakel wat weer niets met DRESSUUR van doen heeft. Stecken schreef: “Ik werd me bewust van het belang van de gangen, hun ritme en het trainen van paarden in een tempo zonder spanning om fysieke en mentale weerstanden te vermijden. Ik werd me ervan bewust dat spektakel de correctheid van de beweging niet mag overschaduwen. Spektakel bereikt ten koste van correctheid is altijd leuker voor het ongeschoolde oog, terwijl correctheid bereikt ten koste van spektakel meer esthetisch is voor het goed getrainde oog”.

Dat balans tijdloos is, laat het linker beeld (overwinningsmonument van de slag bij Bryaxis 350 j. v. Chr.) goed zien. De dalende achterhand met het voorover gekantelde bekken en de rechte bovenlijn zijn goed zichtbaar. De ruiter zit zuiver in het midden, boven het zwaartepunt, en het paard zet het heffende linkerachterbeen precies onder het zwaartepunt. Het dragende linkervoor- en rechterachterbeen (kootstand) worden gelijk belast.

Rechts zien we Fritz Stecken met de juiste onafhankelijke klassieke zit waarbij het paard, zoals voorgeschreven, met de neus vóór de loodlijn en de nek het hoogste punt is. Alleen dan kan een paard onder het zadel zuiver in balans gaan.

Voor het uitoefenen van de klassieke rijkunst heeft u een onafhankelijke zit nodig. Een onafhankelijke zit betekent absoluut stilzitten boven het zwaartepunt van het paard en niet met uw handen aan het hoofd zitten en vooral niet proberen met uw zit de achterhand er “verder” onder te rijden want dat lukt NOOIT op deze manier. Wat u moet doen, is het paard helpen om het bekken naar voren te kantelen om de achterhand te laten dalen en de romp stabiel te maken. Dat lukt alleen maar met een onafhankelijke zit. Alleen dan is het paard in staat om het totale gewicht in balans te verplaatsen. Al het andere wat men daarover vertelt, is onjuist en schaadt het paard fysiek en mentaal.

Om een paard werkelijk in balans onder de ruiter te laten bewegen, is een onafhankelijke, gebalanceerde zit nodig zoals die links en rechts is weergegeven.

De linker afbeelding is het logo van Akasha’s school voor Rijkunst. Vergeet al het disfunctionele geleuter over tempocontrole, verbinding, een paard moeten leren voorwaarts te denken, de bovenlijn oprekken en op eigen benen te lopen. Volslagen nonsens.

Als u leert en erin slaagt om een onafhankelijke zit te ontwikkelen en beseft dat alle oefeningen een gymnastiserend (biomechanisch) effect moeten hebben, bent u op de goede weg. Het spreekt voor zich dat een evenwichtiggebouwd paard daarbij een voordeel is.

"Movements that are being ridden without regard for their gymnastic effects on the horse’s gaits are tricks and have no place in a systematic gymnastic training program" (Dr. Thomas Ritter).

Le cheval: la plus noble conquête de l‘homme

Wij hebben het paard ongevraagd uit de natuur gehaald.

Wij zullen ons moeten realiseren dat dit ook verplichtingen meebrengt.

Des te dichter het paard bij zijn evolutionair verworven waarden staat, des te beter zal het ook bij ons functioneren.


Copyright © All rights reserved

Alleen met een onafhankelijke zit, is het paard in staat om ook onder de ruiter het bekken naar voren te kantelen waardoor de achterhand kan dalen en de romp stabiel gemaakt wordt.

Alleen dan is het paard in staat om het totale gewicht in balans te verplaatsen.

Balans en Harmonie vormen de ultieme schoonheid die de mens met geen enkele ander dier kan bereiken.